Garage Tuns
Polderskamer op de splitsing Oostdijk, Heerendijk en Kaai was een van de weinige droge plekken in het dorp. In een deel van de opslagloods van kolenhandel de Korte was Garage Tuns gevestigd. Dit was de enige locatie waar voldoende ruimte was om de geborgen slachtoffers onder te brengen. In de garage van Tuns werden, in de eerste weken na de ramp, de slachtoffers gewassen, geïdentificeerd, afgelegd en gekist.
De slachtoffers werden vooral tijdens de eerste dagen geborgen door de dorpsbewoners. Later kregen zij hulp van politie, militairen en hulpverleners. Vader Tuns ging er als brandweerman ook op uit om slachtoffers te bergen. Een van de eerste slachtoffers die hij vond was zijn zus met haar dochtertje. Het moment dat er een verdronken tante en een nichtje in de garage lagen opgebaard maakte diepe indruk op het gezin Tuns. Hartverscheurend was de kreet van de jongeman die zijn verdronken moeder in de garage zag en te horen kreeg dat meerdere gezinsleden van hem verdronken waren aan de Zuiddijk, terwijl hij in de veronderstelling was dat ze veilig waren.
Voor de familie Tuns was dit een bijzondere tijd, in het kleine woongedeelte woonde zij met vader, moeder en 7 kinderen. De jongste was slechts 3 maanden oud. Vader Tuns was bij de brandweer en is in de nacht van 1 februari met de brandweerauto op pad gegaan, om de mensen in het buitengebied te waarschuwen voor het opkomende water. Bij de Capelleweg moest hij, omdat het water in de Langeweg al te hoog was, teruggaan de Molendijk op, hij kon de Molenweg ook niet meer in omdat de Molenpolder inmiddels ook volstroomde en moest terugkeren naar de Kaai. Familie Tuns konden de mensen die aan de andere kant van de dijk op de daken of bovenverdieping zaten, om hulp horen roepen. Een aantal keren verstomde de hulpkreten en dan wisten ze dat er weer mensen door het water waren meegesleurd en verdronken. Tijdens de rampnacht kwamen diverse mensen uit het dorp bij hun aan om hulp te vragen of onderdak te zoeken.
Een van de helikopters die hulp kwam bieden landde op 4 februari op het handelsterrein aan de overkant van de haven. Voor de kinderen was dit een bijzondere gebeurtenis en wilden dat graag zien. Afschuwelijk was het moment dat de piloot korporaal Lodewijk N. van Polanen uitstapte en door de rotorbladen dodelijk werd geraakt.
De slachtoffers “stapelden” zich op, na enkele dagen waren er al 30 geborgen. Er moesten zo snel mogelijk doodskisten geregeld worden. Op vrijdag 6 februari vond de eerste begrafenis van deze 30 slachtoffers plaats. Op een platte boerenwagen getrokken door een van de weinige paarden die de rampnacht hadden overleefd, werden zij door diepe modderige sporen naar de Spuidijk gebracht. Daar was inmiddels een noodbegraafplaats ingericht en een massagraf gedolven.
Burgemeester van Dijk deed een noodoproep aan de buitenwereld, om 200 doodskisten en lakens te leveren. Later werd het wassen en identificeren verplaatst naar de brandweerkazerne aan de Kaai.
Met paard en wagen van Bram Timmers (zij hadden samen voor de ramp de functie van vuilnisophaaldienst) werden de slachtoffers naar de noodbegraafplaats gebracht.